Het hout waarmee de klankkast van snaarinstrumenten gebouwd wordt, wordt klankhout genoemd (tonewood). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de zachte soorten voor het klankbord, en de harde soorten voor zijwanden en achterblad. De meest gebruikte zachte soorten zijn de sparsoorten (spruce/fichte) en ceder. Omdat de rest van de klankkast nauwelijks aan de klankvorming bijdraagt, zijn bijna alle andere (hardere) soorten geschikt, maar de keuze valt vaak uit esthetische overwegingen op mooi getekende tropische houtsoorten; als een inlandse soort gebruikt wordt is dit meestal esdoorn (maple, ahorn) of walnoot. Enkele jaren geleden zijn uit oogpunt van duurzaamheid veel proeven gedaan met het toepassen van inlandse houtsoorten (bijvoorbeeld het ‘Leonardo Guitar Research Project‘), en uit blinde luisterproeven is gebleken dat er geen kwaliteitsverschil bestaat tussen instrumenten gebouwd met tropische en die met inlandse houtsoorten.
Kwartiers gezaagd hout
Voor zowel bovenblad, achterblad als zijwanden wordt uitgegaan van een plank van ongeveer 15 mm dik, die in de lengterichting worden doorgezaagd, waardoor twee ca. 6 mm dikke planken ontstaan, die bij openklappen elkaars spiegelbeeld zijn (‘bookmatched’). De oorspronkelijke plank is een stuk kwartiers gezaagd hout, dat wil zeggen in de richting van de kern (‘radiaal’), waardoor alle jaarringen haaks op onder- en bovenzijde lopen.
Bij ruw hout afkomstig van een goede houthandel zijn de uiteinden in paraffine gedoopt. Dit voorkomt dat door versneld uitdrogen van de uiteinden het hout gaat barsten.
Doordat het hout in de lengterichting wordt gezaagd, en niet gespleten, lopen de vezels nooit helemaal parallel aan het oppervlak (‘runout’). Hierdoor is het bij het schaven belangrijk rekening te houden met de schaafrichting: tegen de vezelrichting in kan de schaaf ‘happen’ en zullen er vezels uit het hout worden getrokken. Het oppervlak wordt minder glad, dan wanneer in de vezelrichting wordt geschaafd.
Invloed van luchtvochtigheid
Kwartiers hout krimpt en zwelt door het afstaan en opnemen van vocht 10x zoveel in de breedte (= Radiaal = ‘spaaksgewijs’ t.o.v. de kern) als in de lengte (= Longitudinaal = in vezelrichting). In de dikte (= Tangentiaal = langs de jaarringen) vervormt het hout nog eens ca. 2x zoveel. De verhouding is dus 1:10:20. Doordat het hout in alle mogelijke richtingen op elkaar gelijmd wordt, en de invloed van vocht per houtsoort varieert kan dit verschil in uitzettingscoëfficiënt schade veroorzaken: barsten in boven- of achterblad, of bebalking die losknapt.
Het is verstandig het hout te acclimatiseren en te verwerken bij een luchtvochtigheid rond de 50%, een gemiddelde van de hier voorkomende luchtvochtigheidswaarden. Probeer dus in de winter met een luchtbevochtiger boven de 40% te komen, en in de zomer niet te assembleren boven de 60%. Dit zal ervoor zorgen dat de afgebouwde gitaar bij gebruik in sterk wisselende omstandigheden zo min mogelijk risico loopt op beschadigingen.
Een gelukkige bijkomstigheid is dat de grootste werking van het hout plaatsvindt in tangentiale richting (bij kwartiers gezaagd hout dus de dikte, die slechts enkele mm is), terwijl de werking in lengte en breedte minder is.
Zowel het op elkaar lijmen in verschillende richtingen als het gebruik van verschillende houtsoorten kan problemen veroorzaken bij verandering van de luchtvochtigheid.
Te hoge luchvochtigheid veroorzaakt vooral problemen doordat het klankbord veel meer uitzet dan de balken die hier haaks of schuin onder zijn gelijmd:
- het klankbord gaat bol staan, waardoor een hoge actie ontstaat
- door de stijfheid van de brug kunnen de hoeken loskomen
- door verschil in uitzetting met de brug kan deze in zijn geheel loskomen
- hetzelfde geldt voor de balken aan de onderkant
Bij te lage luchtvochtigheid kunnen de volgende verschijnselen optreden:
- frets die uitsteken aan de zijkant van het fretboard
- barsten in de lengterichting van het klankblad
- te lage actie door een inzinkend klankblad
- te lage actie door achteroverbuigen van de hals
Dosse gezaagd hout
‘Dosse’ gezaagd hout is de 90° gedraaide tegenhanger van kwartiers hout, en daarom lopen de jaarringen over de breedte door de plank. Omdat het hout steviger en stabieler is naatmate het zich dichter bij de kern bevindt, is de de eerder genoemde tangentiale krimp/uitzetting niet in de hele stam gelijk (en dus evenmin in de hele plank). Deze verandering van de eigenschappen blijft geleidelijk doorgaan tijdens het ouder worden van de boom. Het jongere hout aan de buitenkant reageert sterker op verandering van de vochtigheid en ook veranderen lange jaarringen meer in lengte dan korte. Daardoor trekt een dosse gezaagde plank krom als de hoeveelheid vocht in het hout verandert. Dit komt op twee manieren tot uiting: “vers” hout dat tot planken gezaagd is, krimpt aan de buitenkant meer dan aan de kernkant. Maar is het hout eenmaal door en door gedroogd, dan werkt het juist andersom: bij het vochtig worden van de plank zet de buitenkant juist meer uit dan de kernkant.
Vanwege deze eigenschap van dosse gezaagd hout moet voor het eventueel toegepast gaat worden bij het bouwen van een instrument goed beredeneerd worden of dit geen negatieve constructieve gevolgen geeft.